29 februari 2012

Alexander-tentoonstelling in het Louvre, Parijs.

« Au Royaume d’Alexandre le Grand. La Macédoine Antique. »

Een mondvol voor een tentoonstelling, maar wel eentje die zijn naam eer aan doet. Eigenlijk liep deze tentoonstelling vrij kort (van 13 oktober 2011 tot 16 januari 2012) en aangezien ik er zelf pas een van de laatste dagen naartoe kon gaan, heb ik hier niet eerder over verteld. Het was toch al meteen verleden tijd.

Van zodra het met Alexander de Grote te maken heeft, ga ik er natuurlijk op af. De titel hier was vrij verwarrend: ging het nu om Alexander of om Macedonië? Nou ja, uiteindelijk om allebei natuurlijk, maar het accent lag wel op het antieke Macedonië – een welverdiende aanbeveling. Niet alleen in de oudheid maar ook in recentere tijden wordt Macedonië als een soort stiefkind behandeld, maar de opgravingen van de laatste dertig jaar of zo werpen daar een totaal ander licht op.

In feite dateren de eerste serieuze opgravingen uit 1861 toen twee Fransen (ja, het bloed kruipt waar het niet gaan kan, hé!) Léon Heuzey en Henri Daumet met toestemming van de toenmalige Ottomaanse regering hun eerste ontdekkingen deden, met o.a. het Koninklijk Paleis van Aegae, zonder te weten dat dit Aegae was, de oude hoofdstad van Macedonië – in wat nu Vergina heet. Pas na de Eerste Wereldoorlog werd de draad weer opgepakt en ging Konstantinos Rhomaios daar in 1920 aan de slag. Hij lokaliseerde Pella, de tweede hoofdstad van Macedonië, die door aanslibbing van de Axios Rivier nu bijna 25 kilometer verder landinwaarts is komen te liggen. Hij was het ook die een aantal graven in de buurt van Vergina blootlegde. De klap op de vuurpijl was natuurlijk in 1977 toen Manolis Andronicos het ongeschonden Graf van Koning Philippus II ontdekte. Daar werd een weelde aan grafgiften blootgelegd net als in de aanpalende graven die onder dezelfde tumulus lagen. In het kielzog van deze ontdekkingen, werden verdere opgravingen gestart en werden er elders veelbelovende sites blootgelegd.

Uit al deze ontdekkingen blijkt bij voorbeeld dat de archaïsche Macedonische kunst veel verwantschap vertoont met die van Mycene, alleen honderd jaar later. Duidelijke sporen hiervan zijn in het bijzonder terug te vinden in het gebied van Piëria in de westelijke regio. Maar het staat intussen wel vast dat wat wij Hellenistische kunst noemen, zich eerst en vooral in Aegae en in Pella heeft ontwikkeld aan het hof van de koningen en de rijke Macedonische elite. Reeds in de 5de eeuw v.C. trok het Macedonische hof artiesten van naam en faam aan, zoals Zeuxis van Heraclea die het paleis van Koning Archelaos decoreerde, of Euripides die hier zijn Iphigenia in Aulis, Archelaus en De Bacchanten heeft geschreven. Daarna kwamen meer bekende artiesten naar het hof van Pella, zoals Lysippos, de officiële portrettist van Alexander en Apelles, zijn hofschilder, maar er waren nog meer topschilders zoals Aristides van Thebe of Philoxenus van Eretria. De namen waren dan wel bekend, maar men had geen idee van hun werk totdat in de tumulus van Vergina de fresco’s in de Tombe van Persephone daar een totaal onverwacht beeld van toonden, een oeuvre dat toegeschreven wordt aan Nicomachus van Thebe – een unicum. Uiteindelijk blijkt ook dat men in Pella muurschilderingen gevonden heeft die duidelijke voorlopers zijn van de zogenaamde “Pompeaanse” stijl die pas vijf eeuwen later in Pompei gebruikt werd.

Het Louvre heeft inderdaad grondig werk verricht en niet zo maar wat voorwerpen uit Griekenland hierheen gehaald. Meteen bij aankomst op de tentoonstelling wordt men geconfronteerd met een schitterende kopie van het kiezelmozaïek uit Pella waarop een leeuwenjacht te zien is met links Alexander en rechts Craterus. Je bent meteen thuis hé?

Ik was nog onlangs zelf in Macedonië voor een rondje musea en ik had het gevoel dat ik allemaal oude vertrouwde voorwerpen terugzag. Hier even een losse greep, zo uit mijn blote hoofd want je mocht daar jammer genoeg geen foto’s nemen.
  • Uit het Museum van Aiani (Piëria), kleifiguren en vaasjes;
  • Uit Vergina, zilveren kruiken, een bronzen lamp, gouden kronen met tere bladeren en bloemen of de knoop van Heracles;
  • Uit Amphipolis, een kleurrijke vaas, een zwierige terracotta danser en een levendig beschilderd vrouwenkopje;
  • Uit Polygoros, een van de pijlpunten waar de woorden “Philippou” op gekrast zijn, m.a.w. met de groeten van Philippus (gebruikt tijdens het beleg van Olynthus);
  • Uit Veroia, de wonderlijke buste van Olganos uit Kopanos die meteen aan Alexander doet denken;
  • Uit Pella, mallen voor terracotta beeldjes en afgewerkte terracotta beeldjes, potjes en vaasjes afkomstig van de Agora, wat aardewerken dakrandversieringen en overblijfselen van grafmeubilair in hout, been of ivoor;
  • Uit Dion, een sprekend reliëf met het hoofd van Demeter;
  • Uit Thessaloniki uiteraard het leeuwenaandeel met goudmaskers in de stijl van Agamemnon, bronzen helmen al dan niet afgezet met een gouden rand, een aarden pyxis met bloemenrand op een zwarte ondergrond, gouden juwelen als armbanden, kettingen, oorbellen, fibulae, etc., gouden, zilveren en bronzen munten, een schitterend bronzen medaillon van Athena in hoogreliëf, de binnenpanelen van een beschilderd graf, etc.
  • Uit het Louvre zelf, een voor mij niet herkenbare (kleine) bronzen Alexander met speer, een aantal voetstukken en kapitelen van de zuilen uit Aegae (meegebracht door Heuzey en Daumet maar nooit echt tentoongesteld) die nu in hun context geplaatst worden in een levensgrote tekeningreconstructie van de zuilengang rond het centrale plein van het Paleis van Aegae. Ja, alsof je weer loopt hoor! Hier staat ook de kop van een jonge Alexander te pronken die in het Museum van Pella thuishoort.

Verder foto’s van een aantal muurschilderingen uit verschillende graven in en rond Vergina, Pella en Lefkadia. Een vitrine vol met Griekse vazen, schalen, drinkbekers, potten en kannen ontbreekt natuurlijk ook niet, allemaal uitgelezen stukken.

En het Louvre heeft nog meer verborgen schatten: resten van het Paleis van de Romeinse Keizer Galerius (305-311 n.C.) die van Thessaloniki de hoofdstad van zijn tetrarchie gemaakt heeft. Het gaat om een aantal vierkanten marmeren pilaren, ongeveer twee meter hoog, met aan de voor- en achterkant telkens een figuur in reliëf: een Menade, de Overwinning, Dionysos, Aura, Ariane, één van Dioscuren, Leda met de Zwaan en Ganymedes. Dit geheel hoort onder de roepnaam “Incantada” thuis en zou aan de noordzijde van Agora van Thessaloniki gestaan hebben. Zo leer je elke dag toch weer bij.

Ik vraag me nu alleen af waarom Alexander de Grote hier centraal hoort te staan want behalve de kop uit Pella en het miezerige bronzen beeldje van hem met zijn verloren lans, heb ik hem niet gezien. Dat blijkt dan de verrassing te zijn, waarschijnlijk bedoeld als hoogtepunt van de tentoonstelling … niet erg geslaagd, vind ik.

Helemaal aan het einde van de tentoonstelling, als ik dus al klaar ben om naar buiten te gaan, zie ik plots nog een vrij kleine vitrine waar Alexander me staat op te wachten. Moest dat nu zo krampachtig achter dat ene venster? Ze hadden hier toch wel een glas helemaal rondom kunnen maken want hier staan de echte pronkstukken – nou ja, in mijn ogen dan – Alexander in hoogsteigen persoon. De bekende Azara Hermes uit het Louvre heeft hier een plaatsje gevonden (toch wel naar een origineel van niemand minder dan Lysippos!), Alexander als Pan uit het museum van Pella, de Guimet Alexander uit het Louvre, een torso dat aan hem wordt toegeschreven en een inscriptie uit Thessaloniki waar ik de betekenis niet meer van weet. En dan helemaal op de hoek, echt buiten zicht alsnog een paar gouden medaillons van zijn Koninklijke ouders, Koning Philippus II van Macedonië en Koningin Olympias – ware pronkstukken die zo maar in een hoekje geschoven zijn. Dat is toch durven hoor!

18 februari 2012

Bansko Openluchtmuseum, BU

Volgens de overlevering werd Spartacus in 79 na Christus hier in Bansko geboren. Dit is het nieuwste Bulgaarse wintersportgebied, pas recent ontdekt door de buitenlandse toeristen vanwege de interessante combinatie van puur natuur en de sfeer van deze oude Bulgaarse stad. Vooral de Engelsen schijnen de weg hierheen gevonden te hebben.

In het oude deel van Bansko mag je de typische huizen naar het schijnt zo maar binnenlopen en bezichtigen. Elk huis blijkt tevens taveerne te zijn en volgens de statistieken telt Bansko 4000 inwoners en 400 taveernes, dus reken maar uit. Deze huizen dateren uit de Turkse (Ottomaanse) tijd en stonden toen via een poort in de tuinmuur met elkaar in verbinding zodat, in geval van nood, de bewoners snel het dorp uit konden om aan de greep van hun aanvallers te ontsnappen.

Mijn indruk is nochtans dat de mensen niet erg gastvrij zijn want de poorten aan de straatkant staan maar zelden open en je kunt toch niet zomaar bij vreemde mensen aankloppen en binnenstappen? In één van de smalle straatjes word ik aangesproken door een toerist die mij het huis waar ik voor sta warm aanprijst. “U moet naar binnen, de lady spreekt alleen Bulgaars, maar het huis is echt de moeite waard!” De poort is verveloos en het huis waar ik voor kom te staan lijkt meer op een schuur dan op een woonhuis. Een klein oud vrouwtje knikt me uitnodigend toe. Ik loop de houten trap langs de buitenmuur op en beland zo in een grote kamer die aan drie kanten toegang verleent tot kleinere vertrekken, terwijl de zogenaamde voorkant helemaal open is. In de hoek naast de trap staat een groot bed, eigenlijk niet zo gek als je met deze hitte in de openlucht kunt slapen, denk ik. Verder staat er een prachtige rechthoekige houten tafel met dito stoelen eromheen. De zijkamertjes zijn donker, op een enkel nachtpitje na. Ik neem blindelings een paar foto’s die meer laten zien dan wat ik met het blote oog kon vermoeden. Alle wanden en plafonds blijken rijkelijk beschilderd te zijn met landschappen of kleurrijke bloemmotieven, en ook het meubilair is uitgewerkt en beschilderd. Het geheel doet Turks aan met brede zitjes langs de ramen en diepe nissen, maar de meubelversieringen wekken beelden van Oostenrijk op.

Wel, heb ik ooit van mijn leven! Van het oude mensje begrijp ik alleen dat het huis van haar is en van haar voorouders, maar hoe oud het eigenlijk is, blijft geheim.

[Voor meer foto's klik op Bansko, BU]

7 februari 2012

Macedonische tumuli en graven, GR

Niet meteen een prioriteit als je in Grieks Macedonië aan het rondtoeren bent, maar na een bezoek aan het graf van Philippus, ben ik toch wel nieuwsgierig geworden naar die andere graven die langs de weg aangeduid staan onder de gezamenlijke noemer van Macedonische Graf. Aangezien ik hier nu toch ben en ik het op mijn verlanglijstje heb staan, zal ik toch maar eens gaan kijken.

Dit is ook weer een avontuur op zich want de bordjes sturen me smalle landweggetjes op waar geen tegenligger langs kan tot ik uiteindelijk voor een gesloten hek kom te staan. Zo schijnt de Tombe van Lyson en Kallikles zeer gave muur- en plafondfresco’s te bezitten. Het moet een familiegraf geweest zijn want volgens de vondsten werden er in de nissen minstens 18 gecremeerde resten bijgezet. Ik heb het nakijken op een stuk land met een stenen entree. Dat is alles, een zwaar bewaakte en verzegelde tombe dus. Met veel moeite weet ik mijn auto te keren en rij teleurgesteld terug naar de hoofdweg, op zoek naar het volgende graf.

Dat ligt vlak aan de weg zonder dat er een parkeerplaats voorzien is trouwens, dus wordt het balanceren tussen de rand van de weg en de diepe greppel om mijn auto neer te zetten. Dit is de Tombe van Kinch, genoemd naar een Deense architect die hier eind 19de eeuw opgravingen verrichtte. Het graf uit het begin van de 3de eeuw v.C. was toen al geplunderd. Oorspronkelijk was het bedekt met een 2,5 meter hoge tumulus die nu gedeeltelijk weer opgeworpen is. Pas in de jaren 1970 heeft men weer aandacht aan dit graf geschonken, maar het was toen al te laat om het mooie fresco van een ruiter in volle galop nog te redden. Kinch heeft de klassieke plattegrond echter keurig in kaart gebracht en gelukkig ook de muurschildering van de grafkamer gekopieerd zodat we toch nog een beeld hebben hoe het er uit heeft gezien. Vandaar dat ik hier nu zo vrij in kan want een blind paard kan geen schade meer aanrichten. Wel leuk natuurlijk om dit zo van binnen te kunnen zien en de afmetingen a.h.w. te voelen.

Het volgende bordje verwijst naar twee tombes, ook weer een smal weggetje op temidden van landerijen en druivenranken. Na een vijftigtal meters zie ik een gebouw dat een museum kan zijn maar waar verder niets op te lezen valt en ik vraag me af of ik hier moet zijn. Aangezien alles gesloten en vergrendeld is rij ik door en kom links bij een ander hek, ook al met een slot er op en geen kat te zien. Nou moe! Er lopen wat muurtjes tussen de schuren en een soortement stenen huisje, maar verder kan ik er niet uit wijs worden. Dan maar rechtsomkeer maken. Ter hoogte van het eerste gebouw zit er wel een juffrouwtje naast de auto in de schaduw van een grote loofboom, en ze staat een beetje onzeker op als ze mij ziet terugkomen. Even onzeker minder ik vaart en vraag toch maar naar de graftombes, je kunt nooit weten. En ja hoor, dit is de plek en zij heeft alle sleutels! Is dat boffen?

Ik loop braaf achter haar aan door het hek, langs het roze stenen gebouw, naar een zware dubbele schuifdeur die ook ontsloten wordt. Ik moet even wachten tot ze het knopje voor het licht gevonden heeft en dan mag ik ook naar binnen. De ruimte is op een constante temperatuur gehouden en het voelt lekker koel aan. Over de hele breedte voor me loopt een houten trap naar beneden, net als bij Philippus, maar breder. Als mijn ogen wat gewend zijn aan het halfduister en ook de lampen langzaam aan opwarmen, sta ik oog in oog met de gevel van de Tombe van de Rechters, de meest indrukkende tombe die tot nu toe blootgelegd is.

De gevel alleen al is 8,60 meter hoog en net zo breed, en momenteel zwaar gestut om het bouwwerk op zijn plaats te houden. Het is alsof hij twee verdiepingen hoog is, maar dat lijkt maar zo door de indeling. Beneden wordt de deur geflankeerd door twee maal twee halve Dorische zuilen, met daartussen bovenaan telkens een geschilderde figuur: links de overledene zelf op weg naar de Hades en naast hem de god Hermes die de ziel vergezelt; rechts de zittende Aiakos en naast hem de staande Rhadamanthys, beide rechters uit de Hades, en waar de tombe naar vernoemd is.

Speciaal voor de bezoeker zijn er dia’s op ware grootte van deze figuren genomen en aan de zijwand van het gebouw opgehangen. Ik sta weer sprakeloos voor deze kleurenrijkdom en het detailwerk. De overledene in militair uniform van de Macedonische adel maar zonder helm of schild is het best bewaard, samen met de afbeelding van Hermes. Deze draagt een korte rode chiton met mouwen. Zijn helblauwe mantel met rode rand is rond zijn schouders gedrapeerd en zijn voeten steken in geel leren sandalen. In zijn hand houdt hij het gevleugelde embleem waaraan we hem herkennen. Hoe mooi, hoe fris! De rechters uit Hades zijn jammer genoeg minder goed bewaard gebleven.

Boven dit geheel loopt de decoratieve rand met blauwe trigliefen en elf methopen van Centauren in gevecht met Lapieten, die op een rode rand rusten. Het Ionische fries daarboven met stuc reliëfs van mensen en paarden op blauwe ondergrond is gescheiden van de trigliefen door geschilderde bloemmotieven in donker blauw en felrood, en ook daarboven loopt een Ionisch parelrandje van afwisselend blauw en rood.

Als een tweede verdieping tronen daarboven zes kleine halve Ionische zuiltjes van ongeveer 1,5 meter hoog, met daartussenin valse houten deuren met koperbeslag die bepleisterd waren. Het timpaan draagt duidelijke verfsporen maar het tafereel is toch te vaag om er iets in te zien.

Ook hier staat er een groot plexiglas voor de stellingen, wat ook wel uit veiligheidsoverweging zal zijn. Binnen is de grafkamer nog niet helemaal uitgegraven uit angst dat de boel in elkaar zou storten. Het pleisterwerk vertoont naar verluidt dezelfde kleuren als buiten: blauw, rood en wit, en decoratieve motieven als rozetten met Ionische randjes en bandjes.

Mijn beschrijving vind ik zelf maar povertjes vooral door de enorme indruk dat dit graf op mij maakt. Stel je, ik sta hier helemaal alleen, oog in oog met een hoogstandje uit de Macedonische tijd (laatste kwart van de 4de eeuw v.C.)! Voor míj alleen zijn de deuren geopend en ík alleen mag dit aanschouwen, even wegglijden naar gedachten en kunstuitingen van weleer! Ik krijg er kippenvel van!

Met haar sleutelbos kan het juffrouwtje mij ook de tweede tombe laten zien, de Tombe van de Palmetten. We lopen het stukje tussen de wijnranken en maïsvelden en met het nodige gerinkel springt het slot van het buitenhek. Dan dalen we de brede stenen treden af en wordt de grote ijzeren deur geopend. Ook hier weer even zoeken naar het lichtknopje en als ik dan eindelijk binnen mag ben ik werkelijk sprakeloos! Die kleuren! Die grote palmetten! Ik had geen idee dat de kleuren zo helder, zo diep, zo intens konden zijn! Mijn nekharen gaan weer rechtovereind staan!

Dit wordt beschouwd als het best bewaarde graf, en dat geloof ik graag. De façade, die 5,25 meter breed en 6,25 meter hoog is, telt twee maal twee halve Ionische zuilen. De wanden er tussenin zijn ook witgekalkt zoals gebruikelijk in de Macedonische tijd en de kleuren hier beginnen pas onder het timpaan, waar een brede rand witte palmetten en lotusbloemen afsteekt tegen de donkerblauwe ondergrond, rustend op rode krulmotieven. De driehoeksomlijsting van het timpaan is afwisselend rood en blauw gekleurd, met onder het dak weer eenzelfde rand met om en om witte palmetten en lotusbloemen op een blauwe ondergrond. Het timpaan zelf, dat toch 1 meter hoog blijkt te zijn, toont een echtpaar dat elkaar aankijkt alsof ze een banket bijwonen. Door een deskundig gebruik van de kleuren, donker rood, paars, oker voor de schaduwen, groen, grijs, blauw, roze en combinaties van verdund grijs en zwart, komt het tafereel uiterst levendig over.

Om zijn naam verder eer aan te doen, staan er boven op het dak van de tombe drie enorme palmetten (meer dan een meter hoog), één midden op de driehoek geflankeerd door één op elke hoek die omgevouwen is.  Het diepe binnenste is donker, bijna paarsblauw geschilderd, in fel contrast met het okerwit en zacht roze van de bladeren en het felrode en donkerroze hartje. Wat een blikvangers! Mijn mond moet wel even open zijn blijven staan van pure verwondering en bewondering!

Binnenin wordt nog gewerkt en er staan stellingen in de antichambre. Mag ik toch één stapje hier op deze plank zetten om binnen te gluren? Nou ja, heel voorzichtig, dan mag het wel. De hele breedte van het boogvormige plafond in de antichambre is ook weer met palmetten beschilderd.
Het fleurige en kleurige geheel doet denken aan bloemen die op een lichtblauw wateroppervlakte drijven. Sjonge, jonge, wat een lust! De 3,5 meter hoge marmeren deuren naar de grafkamer zelf zijn niet te zien in het duister en ook de beschilderde grafkamer is aan het oog ontrokken. Het graf is wel herhaaldelijk geplunderd, meestal in de oudheid en leverde dus verder geen kostbaarheden op. De datering gaat terug tot de eerste helft van de 3de eeuw v.C.

Nou, als ik dit verwacht had! De hele rit terug naar mijn hotel zit ik nog bij te komen en na te genieten. Jammer dat ik binnen nergens mocht fotograferen!